Categories
TLP 100

Titel

Het boek moest een naam hebben. De uiteindelijke titel werd voorgesteld door G.E. Moore als een knipoog naar Baruch Spinoza’s heiligschennende Tractatus theologico-politicus, een vurig (maar anoniem) pleidooi uit 1670 dat libertas philosophandi, pietas en pax republicae niet alleen mét maar vooral niet zonder elkaar kunnen bestaan.

Wittgenstein had zijn werk zelf een Logisch-Philosophische Abhandlung genoemd. We gaan ervan uit dat hij daarmee eerder naar Otto Weiningers Geschlecht und Charakter uit 1903 verwees. Met dit verbijsterende pamflet, dat misschien enkel in het Wenen van rond de eeuwwisseling geschreven had kunnen worden, wil een drieëntwintigjarige Weininger “de verhouding tussen de geslachten in een nieuw, beslissend licht stellen”. Hij deelt zijn misogyne en antisemitische Arbeit in in twee delen: een biologisch-psychologisch en een psychologisch-filosofisch. Zou Wittgenstein daar de inspiratie hebben gevonden voor zijn eigen opschrift?

Russell had aan Ogden als titel overigens Philosophical Logic voorgesteld. Wittgenstein beslechtte de strijd in een brief aan Ogden: hoewel hij TLP niet ideaal vond, had het toch iets van de juiste betekenis terwijl “Philosophic Logic” gewoonweg verkeerd was.

In fact I don’t know what it means! There is no such thing as philosophic logic. (Unless one says that as the whole book is nonsense the title might as well be nonsense too.)

Ludwig Wittgenstein aan Charles Ogden, 23.04.1922

Zo zijn we weer beland waar we vertrokken zijn, bij de paradox van de Tractatus : de Tractatus zegt dat wat de Tractatus zegt onzin is.

Op 18 juni 1929 verdedigt Wittgenstein de Tractatus formeel als doctoraat, met Moore en Russell als (onvrijwillige) Examiners. Het boek was ondertussen een wereldberoemde sensatie, ook al had Wittgenstein er al grote bedenkingen bij. Russell probeerde de absurditeit van de situatie tegen te gaan door wat weerwerk te bieden tegen beter weten in: hij voerde aan dat Wittgenstein inconsistent was door tegelijk aan te geven dat de waarheden in het boek definitief waren maar dat de proposities van de Tractatus zelf onzinnig waren. Wittgenstein probeerde nog even zijn toehoorders de ware toedracht duidelijk te maken, maar brak al na enige tijd de ondervraging af. Hij gaf zijn examinatoren nog een schouderklopje mee: “Maak je geen zorgen, ik weet dat je het nooit zal begrijpen.”

Volgens Richard Braithwaite zou G.E. Moore in zijn vertrouwelijk Examiner’s Report geschreven hebben:

It is my personal opinion that Mr. Wittgenstein’s thesis is a work of genius; but, be that as it may, it is certainly well up to the standard required for the Cambridge degree of Doctor of Philosophy.

G.E.Moore, Examiner’s Report van de ‘Viva’ verdediging van de Tractatus

Voor mij is de meest betekenisvolle uitspraak in de Tractatus misschien dat wat écht iets betekent, waar en onwaar moet kunnen zijn. We kunnen alleen iets begrijpen als we weten wat het geval zou zijn als het waar is én wat het geval zou zijn als het niet waar zou zijn, wel wetend dat een uitspraak op zich noch waarschijnlijk noch onwaarschijnlijk is:

5.153 […] Ein Ereignis trifft ein, oder es trifft nicht ein, ein Mittelding gibt es nicht.

Wie sich alles verhält, ist Gott.

Gott ist, wie sich alles verhält.

Nur aus dem Bewußtsein der Einzigkeit meines Lebens entspringt Religion – Wissenschaft – und Kunst.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 01.08.1916

Und dieses Bewußtsein ist das Leben selber, voegt Wittgenstein er de dag later aan toe.

Categories
TLP 100

David H. Pinsent

Dem Andenken meines Freundes David H. Pinsent gewidmet

Op 8 mei 1918 verongelukt de wiskundige David H. Pinsent – de H. staat voor Hume, naar de beroemde filosofische voorvader van David – in een testvlucht met een Airco de Havilland 4-bommenwerper. Het toestel breekt midden in de vlucht in stukken. Het lichaam van piloot L.F.D Lutyens wordt bij de wrakstukken gevonden; pas een week later wordt Pinsents lichaam uit het Basingstoke Canal opgevist. Hij werd 26 jaar oud.

KILLED WHILE FLYING FOR THE PURPOSE OF RESEARCH IN AERODYNAMICS

Opschrift op het grafmonument van David Pinsent in Farnborough

Wittgenstein en Pinsent ontmoeten elkaar op één van Bertrand Russells “squashes” in de lente van 1912. De twee kunnen het onmiddellijk goed met elkaar vinden. Pinsent stemt toe om als testpersoon op te treden bij de psychologische experimenten die Wittgenstein in mei 1912 uitvoert “to ascertain the extent and importance of rhythm in music”, noteert Pinsent in zijn dagboek.

Not bad fun. Afterwards I had tea chez lui. He is quite interesting and pleasant, though his sense of humour is heavy.

David Pinsent, dagboeknotitie voor 13 mei 1912

Muziek verbindt hen, met een bijzondere voorliefde voor Schuberts liederen. Ze schuimen alle concerten van de Cambridge University Music Club af. Enkele maanden later al nodigt Wittgenstein Pinsent uit op een fabelachtige reis door Ijsland – all expenses paid door Wittgenstein senior. De vriendschap wordt – zeker van Wittgensteins kant – steeds minder platonisch.

Het jaar daarop gaat de trip richting Noorwegen. De oorspronkelijke bestemming was eigenlijk Spanje, maar Wittgenstein heeft nood aan een sobere setting voor zijn werk in de logica. Pinsent moet dan maar de nukkige buien van Wittgenstein – en de verveling in Skjolden – trotseren.

Ze spreken af om elkaar eind augustus 1914 in het Grand Hotel in Londen te treffen voor een nieuwe reis tesamen, maar dan breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Ze zien elkaar voor het laatst op 8 oktober 1913, in het station van Birmingham, met Wittgenstein op weg terug naar Noorwegen.

Op 1 december 1914 slaagt een eerste brief van Pinsent erin de frontlijn over te steken. Hij laat weten dat hij “too thin” bevonden is voor krijgsdienst. Het wordt dan maar het Royal Airforce Establishment in Farnborough waar hij als ingenieur en testpiloot wordt ingezet. Zijn laatste brief aan Wittgenstein dateert van 14 september 1916.

Wittgensteins oorlogsdagboeken maken vaak gewag van zijn Sehnsucht naar de ‘lieve’ David en de “sinnliche” gevoelens die daarmee gepaard gaan. Het verlangen om na de oorlog de draad op te pikken is groot. Maar dan brengt de moeder van Pinsent Wittgenstein in juli 1918 op de hoogte van haar zoon zijn overlijden. Wittgenstein is er het hart van in en overweegt zelfmoord.

In één van die beslissende toevallige gebeurtenissen in de geschiedenis van de wetenschap botst Wittgensteins oom Paul op een vertwijfelde Ludwig in een station in de buurt van Salzburg. Paul vangt zijn neef op in zijn villa in Oberalm waar Wittgenstein de Tractatus voltooit – en aan Pinsent opdraagt.

Categories
TLP 100

Motto

. . . und alles, was man weiß, nicht bloß rauschen und brausen gehört hat, läßt sich in drei Worten sagen.

Ferdinand Kürnberger werd 100 jaar voor de Tractatus geboren in Wenen, in 1821. Hij geldt als stamvader van de Weense kritisch-satirische (en antisemitische) feuilletonschrijvers, waarvan Karl Kraus waarschijnlijk de bekendste is.

Kürnberger nam deel aan de ‘oktoberrevolutie’ van 1848 in Wenen en, nadat hij Oostenrijk ontvlucht was, geraakte hij het jaar daarna ongelukkig genoeg verstrikt in de meiopstand in Dresden, wat hem op tien maanden gevangenisstraf kwam te staan. Het volkstümliche Duitsland was voor Kürnberger het gidsland; het lappendeken van de dubbelmonarchie was daarbij vergeleken een achtergebleven ambtenarengedrocht.

Het motto van de Tractatus komt uit het essay Das Denkmalsetzen in der Opposition dat Kürnberger eind 1873 in de Deutsche Zeitung publiceerde. In het essay maakt hij het onderscheid tussen de antieke kunst en de moderne “nordische” kunst, om zijn oppositie te onderbouwen tegen een standbeeld voor Friedrich Schiller. (Kürnberger vereerde Schiller maar had grote moeite met het DenkmalComité dat geld inzamelde voor een standbeeld.) Waar de antieke kunst uitgaat van het lichaam, aldus Kürnberger, gaat de moderne kunst uit van de ziel. Daarom is de kunst van de oudheid een beeldende kunst en die van vandaag een lyrische, muzikale, picturale – kortom romantische kunst.

Kürnberger laat zijn mening vertolken door een Ganzgebildete die – in tegenstelling met een Halbgebildete – geen “hele boeken en wintersemesters” nodig heeft om zijn punt te maken, maar voldoende heeft aan “drie woorden”.

Wie Schiller wil eren, leest beter Schiller.

Nicht was sich sehen, sondern was sich denken läßt, liegt im Bedürfniß und in der Neigung der Deutschen. Die nationalste Schillerstatue ist immer Schiller selbst, und die Einthaler-Ausgabe seiner Werke, welche einen Schiller für Hunderttausende schafft, ist das volkstümlichste, einzig wahre und wirkliche Schillerdenkmal.

Ferdinand Kürnberger, recensie van de correspondentie tussen Schiller en Goethe, 1870.

Zou Wittgenstein het motto hebben gekozen om een andere reden dan enkel de ‘drie woorden’? Nergens in zijn brieven of dagboeken suggereert Wittgenstein dat hij met name een ‘linguistic turn‘ avant la lettre gelezen zou hebben in het werk van Kürnberger. Het feitelijke onderwerp van het essay waaruit het motto stemt, net als de politieke denkbeelden van Kürnberger, kunnen hem bezwaarlijk bijzonder geboeid hebben.

Categories
TLP 100

Notes on Logic

Distrust of grammar is the first requisite for philosophizing. 

In de zomer van 1913 bekruipt Wittgenstein de angst dat hij gaat sterven voor hij zijn doorbraken in de logica heeft kunnen communiceren. Hij vat tijdens een reis naar Noorwegen met David Pinsent in september (zie de volgende bijdrage) het plan op om zich een jaar of twee in een blokhut bij een fjord terug te trekken en de grondslagen van de logica voor eens en voor altijd te regelen.

Voor hij terug naar Noorwegen trekt, spreekt hij begin oktober nog af met Russell – maar Russell heeft het moeilijk om Wittgensteins gedachtengang te volgen. Russell wil dat Wittgenstein één en ander op papier zet, uit vrees dat Wittgenstein helemaal gek wordt in het duister van Noorwegen, én omdat hij de bevindingen van de Oostenrijker in een reeks lezingen aan Harvard wil integreren.

Wittgenstein belooft om enkele dagen later terug te keren naar Cambridge en laat ondertussen een aantal manuscripten (in het Duits) door Berlitz in Birmingham uittypen die half oktober aan Russell worden doorgestuurd. Russell maakt daarvan – of van Wittgensteins oorspronkelijke manuscripten? – een vertaling in zijn eigen hand.

Daarnaast doet Russell in Cambridge een beroep op de secretaris van Philippe Jourdain, die het ongeluk had een boek te komen lenen, om zoveel mogelijk uit Wittgenstein te sleuren “with pincers, however he may scream with the pain.” Van dat gesprek wordt ook een (korter) typoscript gemaakt dat Wittgenstein nakijkt en vanuit Noorwegen terugstuurt.

(Russell nam ten slotte beide typoscripten mee naar Harvard in maart 1914 waar hij zijn assistent Harry Costello een versie liet opmaken waarin Russell de inhoud opnieuw gerangschikt had. Zo zijn er twee versies gepubliceerd van de Notes on Logic, de oerversie van de Tractatus vijf jaar avant la lettre: Costello’s versie in 1957 en de oorspronkelijke versie in 1979.)

Voor wie de Tractatus nog niet kent, is de Summary waar Russell mee verder moet, niet eenvoudig te volgen. Wittgensteins uitleg gaat in belangrijke mate over meaning en sense – Bedeutung en Sinn :

Every proposition is essentially true-false: to understand it, we must know both what must be the case if it is true, & what must be the case if it is false. Thus a proposition has two poles, corresponding to the case of its truth & the case of its falsehood. We call this the sense of a proposition.

It is clear that we understand propositions without knowing whether they are true or false. But we can only know the meaning of a proposition when we know if it is true or false. What we understand is the sense of the proposition. 

In my theory p has the same meaning as not-p but opposite sense.

Man possesses an innate capacity for constructing symbols with which some sense can be expressed, without having the slightest idea what each word signifies. The best example of this is mathematics, for man has until lately used the symbols for numbers without knowing what they signify or that they signify nothing.

Strictly speaking, it is incorrect to say: We understand the proposition  p when we know that ‘“p” is true’ ≡ p; for this would naturally always be the case if accidentally the propositions to right & left of the symbol “ ≡ ” were both true or both false. We require not only an equivalence, but a formal equivalence, which is bound up with the introduction of the form of p.

Die vorm bepaalt ook hoe de afbeeldingstheorie werkt – “facts are symbolised by facts” :

In aRb it is not the complex that symbolises but the fact that the symbol a stands in a certain relation to the symbol b. Thus facts are symbolised by facts, or the more correctly: that a certain thing is the case in the symbol says that a certain thing is the case in the world. 

Propositions [which are symbols having reference to facts] are themselves facts: that this inkpot is on this table may express that I sit in this chair.

En wat proposities zijn, leidt tot de discussie over namen en symbolen :

Frege said “propositions are names”; Russell said “propositions correspond to complexes”. Both are false; & especially false is the statement “propositions are names of complexes”.

The false assumption that propositions are names leads us to believe that there must be logical objects: for the meanings of logical propositions will have to be such things.

It is easy to suppose that “individual”, “particular”, “complex” etc. are primitive ideas of logic. Russell e.g. says “individual” & “matrix” are “primitive ideas”. This error presumably is to be explained by the fact that, by employment of variables instead of generality-sign || the generality-sign, it comes to seem as if logic dealt with things which have been deprived of all properties except thing-hood, & with propositions deprived of all properties except complexity. We forget that the indefinables of symbols [Urbilder von Zeichen] only occur under the generality-sign, never outside it.

But the form of a proposition symbolizes in the following way: Let us consider symbols of the form “xRy”; to these correspond primarily pairs of objects, of which one has the name “x”, the other the name “y”. The x’s & y’s stand in various relations to each other, among others the relation R holds between some, but not between others. I now determine the sense of “xRy” by laying down: when the facts behave in regard to “xRy” so that the meaning of “x” stands in the relation R to the meaning of “y”, then I say that they [the facts] are “of like sense” [“gleichsinnig”] with the proposition “xRy”; otherwise, “of opposite sense” [“entgegengesetzt”]; I correlate the facts to the symbol “xRy” by thus dividing them into those of like sense & those of opposite sense. To this correlation corresponds the correlation of name & meaning. Both are psychological. Thus I understand the form “xRy” when I know that it discriminates the behaviour of x & y according as these stand in the relation R or not. In this way I extract from all possible relations the relation R, as, by a name, I extract its meaning from among all possible things.

Wittgenstein bindt het voorgaande samen door middel van de ab-functions, de waarheidstabellen uit de Tractatus :

Among the facts which make “p or q” true, there are some which make “p & q” true; but the class which makes “p or q” true is different from the class which makes “p & q” true; & only this is what matters. For we introduce this class, as it were, when we introduce ab-functions.

Opmerkelijk ten slotte is dat de algemene zinsvorm uit de Tractatus hier wél door middel de streep van Sheffer wordt geconstrueerd :

Since the ab-functions of p are again bi-polar propositions, we can form ab-functions of them, & so on. In this way a series of propositions will arise, in which in general the symbolizing facts will be the same in several members. If now we find an ab-function of such a kind that by repeated application of it every ab-function can be generated, then we can define || introduce the totality of ab-functions as the totality of those that are generated by application of this function. Such a function is ~p ⌵ ~q. 

Maar Wittgenstein heeft weinig vertrouwen in Russell. (Hij zal in februari ook met hem breken, wegens ‘onverenigbare waardeoordelen’ zeg maar, al is de breuk in juni alweer zo goed en zo kwaad dat kan aan elkaar gegroeid.) Op 19 november 1913 nodigt hij G.E. Moore uit naar Noorwegen voor de volgende paasvakantie om te discussiëren over Moores denkwerk met iemand die niet stale is, nog pliable (in tegenstelling met Russell) en niet wasted. Moore maakt aantekeningen van Wittgensteins uiteenzettingen in de veertien dagen dat hij bij Wittgenstein verblijft – weliswaar van zijn werk, uiteraard de reden waarom Wittgenstein Moore naar het hoge Noorden lokt.

De eerste aantekening is :

Logical so-called propositions shew logical properties of language & therefore of the Universe, but say nothing. 
This is shewn by fact || means that by merely looking at them you can see these properties; whereas, in a proposition proper, you cannot see what it says || is true by looking at it. 

Wittgenstein beantwoordt onmiddellijk ook al Russells bedenkingen aan het eind van diens Introduction van acht jaar later :

It is impossible to say what these properties are, because in order to do so, you would need a language, which hadn’t got the properties . in question, & it is impossible that this should be a proper language. Impossible to construct an illogical language. 
     In order that you should have a language which can express or say everything that can be said, this language must have certain properties; & when this is the case, that it has them can no longer be said in that language or any language. 

Moore’s aantekeningen zijn fascinerend omdat je soms Wittgenstein zijn uitleg hoort doen, over tautologieën, over symboliseren, over de afbeeldingstheorie.

Wittgenstein was er in ieder geval tevreden over, en vroeg Moore om na te gaan of ze niet konden dienen als thesis voor zijn BA. Maar bij navraag bleek een thesis een voorwoord te moeten hebben, en voetnoten, en moest duidelijk worden aangegeven welke delen origineel waren en welke gebaseerd waren op werk van derden…

Wittgenstein was buiten zichzelf van woede en antwoordde de arme Moore op sarcastische wijze. Het zou tot 1929 duren voor de twee zich verzoenden.

Categories
TLP 100

Introduction

Zodra Wittgenstein vrijkwam, in augustus 1919, maakten hij en Russell plannen om elkaar te zien en de Tractatus te bespreken. Maar een Oostenrijkse oorlogsvrijwilliger naar Engeland halen? Bovendien had Wittgenstein zijn volledige – niet onaanzienlijke – vermogen weggeschonken aan zijn nog enige levende broer en zijn zussen (met uitzondering van Margarethe, die van het Klimtportret, die ondertussen met een rijke Amerikaan was getrouwd en al rijk genoeg werd bevonden).

Russell had ondertussen zijn positie verloren in Cambridge en was zelfs gevangen gezet geweest wegens zijn uitgesproken pacifistische activisme. Hij hoopte niettemin dat de regering hem tot in Den Haag zou laten gaan…

Russell laat Wittgenstein weten dat hij “very very much impressed [was] by it, though whether it is definitive I don’t yet feel sure.”

Nadat ze elkaar een week in december hadden gezien, schreef Russell aan zijn vroegere maîtresse vanuit Den Haag:

I feel sure it is a really great book, though I do not feel sure it is right. I told him I could not refute it, and that I was sure it was either all right or all wrong, which I considered the mark of a good book; but it would take me years to decide this. This of course didn’t satisfy him, but I couldn’t say more.

I had felt in his book a flavour of mysticism, but was astonished when I found that he has become a complete mystic.

[…] I think (though he wouldn’t agree) that what he likes best in mysticism is its power to make him stop thinking.

Bertrand Russell aan Lady Ottoline Morrell, 20.12.1919

Russell stemde er toch mee in om een inleiding te schrijven die de publicatie van het boek te vergemakkelijken. Die liet even op zich wachten. Toen Wittgenstein ze in maart 1920 kreeg, bedankte hij Russell maar :

Ich bin mit so manchem darin nicht ganz einverstanden; sowohl dort, wo Du mich kritisierst, als auch dort, wo Du bloß meine Ansicht klarlegen willst.

Ludwig Wittgenstein aan Bertrand Russell, 09.04.1920

Ik ga ervan uit dat Wittgenstein daarom de inleiding niet wilde laten drukken door Reclam maar enkel “ter oriëntering” voor de uitgever had meegestuurd – ook al legt hij de schuld bij de Duitse vertaling van Russells “fijne Engelse stijl”:

was übrig blieb war Oberflächlichkeit und Mißverständnis.

Ludwig Wittgenstein aan Bertrand Russell, 06.05.1920

Russell antwoordde grootmoedig:

I don’t care twopence about the introduction but I shall be really sorry if your book isn’t printed.

Bertrand Russell aan Ludwig Wittgenstein, 01.07.1920

Uiteindelijk maakte Wilhelm Ostwald een nieuwe Duitse vertaling van Russells inleiding voor zijn ‘roofdruk’, die zonder de toestemming van Wittgenstein verscheen.

I am sorry, as I am afraid you won’t like that, but as you will see from his letter, it can’t be helped.

Bertrand Russell aan Ludwig Wittgenstein, 05.11.1921

Wittgenstein was ondertussen, na een zomer als hulptuinier in het klooster Klosterneuburg in de buurt van Wenen, aan een niet erg geslaagde loopbaan als schoolmeester op het Oostenrijkse platteland begonnen…

Russells inleiding begint opnieuw met twijfels aan “the ultimate truth” van de Tractatus en eindigt het overzicht van diens inhoud met “the Mystical” – waar Russell enigmatisch tussen haakjes aan toevoegt: “(das Mystische)”. Die draad trekt hij door in het vervolg van de tekst. Russell bouwt zijn inleiding op als een exposé van Wittgensteins doorgaans onaanvechtbare bijdragen tot de logica waaraan hij telkens een filosofische toepassing vasthangt die net iets meer twijfel oproept.

In het eerste deel, aldus Russell, gaat Wittgenstein op zoek naar de voorwaarden van een logische perfecte taal:

what relation must one fact (such as a sentence) have to another in order to be capable of being a symbol for that other?

[…] A logically perfect language has rules of syntax which prevent nonsense, and has single symbols which always have a definite and unique meaning.

Russell beschouwt de afbeeldingstheorie als misschien de meest fundamentele these van Wittgensteins theorie.

That which has to be in common between the sentence and the fact cannot, he contends, be itself in turn said in language. It can, in his phraseology, only be shown, not said, for whatever we may say will still need to have the same structure.

[…] He compares linguistic expression to projection in geometry. A geometrical figure may be projected in many ways: each of these ways corresponds to a different language, but the projective properties of the original figure remain unchanged whichever of these ways may be adopted. These projective properties correspond to that which in his theory the proposition and the fact must have in common, if the proposition is to assert the fact.

Russell verwijst uitdrukkelijk naar TLP 3.1432, en legt hier alvast de link naar de filosofie:

Mr. Wittgenstein maintains that everything properly philosophical belongs to what can only be shown, or to what is in common between a fact and its logical picture. It results from this view that nothing correct can be said in philosophy.

Russell legt vervolgens uit hoe Wittgenstein tot een algemene zinsvorm komt in termen van de gegeven Elementarsätze en Sheffers “not-p and not-q“. “Very interesting” is dat Wittgenstein erin slaagt de constructie uit te breiden tot zinsfuncties, i.e. functies waarvan de verschillende waarden zinnen voorstellen zoals “x is human“, door Sheffers operator te veralgemenen tot een gelijktijdige (N-)ontkenning van alle zinnen die uit de functie voorkomen.

Wittgenstein’s method of dealing with general propositions [i.e.“(x).fx”and“(∃x).fx”]differs from previous methods by the fact that the generality comes only in specifying the set of propositions concerned, and when this has been done the building up of truth- functions proceeds exactly as it would in the case of a finite number of enumerated arguments p, q, r, …

Een toepassing van die algemene constructie, en in het bijzonder van het feit dat er uit een elementaire zin niets kan worden afgeleid, is dat ieder geloof in causaliteit bijgeloof is “in Wittgenstein’s logic“.

Bij de bespreking van namen en objecten Russell komt kort terug — “to expound it, not to pronounce upon it” — op hun discussies van tien jaar daarvoor: er is geen goede manier om te praten over de totaliteit der dingen, enkel over afgebakende delen van de wereld. Die overwegingen leiden dit keer tot de “somewhat curious discussion” van solipsisme.

De psychologie komt aan bod wanneer het over uitspraken als “A gelooft p” gaat. Russell legt de lezer uit dat Wittgenstein het oneens is met zijn eigen theory over “the logical form of belief, i.e. what is the schema representing what occurs when a man believes.

A proposition, considered as a fact on its own account, may be a set of words which a man says over to himself, or a complex image, or train of images passing through his mind, or a set of incipient bodily movements. It may be any one of innumerable different things. […] What is relevant to logic is that common element among all these facts, which enables him, as we say, to mean the fact which the proposition asserts. To psychology, of course, more is relevant; for a symbol does not mean what it symbolizes in virtue of a logical relation alone, but in virtue also of a psychological relation of intention, or association, or what-not. The psychological part of meaning, however, does not concern the logician. What does concern him in this problem of belief is the logical schema. It is clear that, when a person believes a proposition, the person, considered as a metaphysical subject, does not have to be assumed in order to explain what is happening. What has to be explained is the relation between the set of words which is the proposition considered as a fact on its own account, and the “objective” fact which makes the proposition true or false.

De structuur die het feit en de propositie als beeld van dat feit gemeen hebben is evenwel niet zelf onder woorden te brengen.

Everything, therefore, which is involved in the very idea of the expressiveness of language must remain incapable of being expressed in language, and is, therefore, inexpressible in a perfectly precise sense. This inexpressible contains, according to Mr. Wittgenstein, the whole of logic and philosophy.

[…] What causes hesitation is the fact that, after all, Mr. Wittgenstein manages to say a good deal about what cannot be said, thus suggesting to the sceptical reader that possibly there may be some loophole through a hierarchy of languages, or by some other exit.

Het grootste vraagstuk ten slotte dat Russell achterlaat met “a certain sense of intellectual discomfort” is het puur logische probleem van algemene uitspraken als f x. Wittgensteins beperkte kijk op de wereld in TLP 6.45 laat immers niet toe om over de totaliteit van de mogelijke waarden van de variabele x te spreken, behalve dat dat behoort tot het mystieke, aldus Russell. Hij verwijst opnieuw naar de neushoorn in de kamer:

This is expressly argued when Mr. Wittgenstein denies that we can make propositions as to how many things there are in the world, as for example, that there are more than three.

Russell suggereert dat je misschien niets kan zeggen over de structuur van een taal in die taal maar dat er een andere taal kan zijn die handelt over de structuur van die eerste taal, met opnieuw een eigen structuur waarover een derde taal uitspraken kan doen enzovoort.

Mr. Wittgenstein would of course reply that his whole theory is applicable unchanged to the totality of such languages. The only retort would be to deny that there is any such totality. The totalities concerning which Mr. Wittgenstein holds that it is impossible to speak logically are nevertheless thought by him to exist, and are the subject-matter of his mysticism. The totality resulting from our hierarchy would be not merely logically inexpressible, but a fiction, a mere delusion, and in this way the supposed sphere of the mystical would be abolished. Such a hypothesis is very difficult, and I can see objections to it which at the moment I do not know how to answer. Yet I do not see how any easier hypothesis can escape from Mr. Wittgenstein’s conclusions. Even if this very difficult hypothesis should prove tenable, it would leave untouched a very large part of Mr. Wittgenstein’s theory, though possibly not the part upon which he himself would wish to lay most stress.

Wittgenstein kon moeilijk verwacht hebben dat Russell de Tractatus volledig omarmd zou hebben zoals bedoeld en de ideale inleiding zou schrijven. Maar ook de logica had Russell niet helemaal begrepen. In juni 1919 krijgt de nog altijd krijgsgevangen Wittgenstein Russells meet recente boek, Introduction to Mathematical Philosophy in handen. De ontgoocheling is groot.

Lieber Russell!

Vor einigen Tage schickte ich Dir mein Manuskript durch Keynes’s Vermittelung. Ich schrieb damals nur ein Paar Zeilen für Dich hinein. Seither ist nun Dein Buch ganz in meine Hände gelangt und nun hätte ich ein großes Bedürfnis Dir einiges zu schreiben. – Ich hätte nich geglaubt, daß das, was ich vor 6 Jahren in Norwegen dem Moore diktierte an Dir so spurlos vorübergehen würde. Kurz ich fürchte jetzt, es möchte sehr schwer für mich sein mich mit Dir zu verständigen. Und der geringe Rest von Hoffnung mein M.S. könne Dir etwas sagen, ist ganz verschwunden.

Ludwig Wittgenstein aan Bertrand Russell, 12.06.1919

Zes jaar daarvoor had Wittgenstein immers al een harde kern van zijn ontdekkingen in de logica met G.E. Moore in Noorwegen besproken en gedicteerd. Maar Russell geeft toe dat hij er geen touw vast aan had kunnen knopen.

It is true that what you dictated to Moore was not intelligible to me, and he would give me no help.

Bertrand Russell aan Ludwig Wittgenstein, 21.06.1919

Kunnen wij nog iets leren uit die Notes on Logic?

Categories
TLP 100

Vorwort

Dieses Buch wird vielleicht nur der verstehen, der die Gedanken, die darin ausgedrückt sind – oder doch ähnliche Gedanken – schon selbst einmal gedacht hat.

Op 29 november 1912 droeg Wittgenstein een paper voor in de Moral Science Club met als titel “What is Philosophy?” In vier minuten definieerde Wittgenstein filosofie als alle primitieve proposities die zonder bewijs als waar worden aangenomen door de uiteenlopende wetenschappen. De notulen van de meeting besluiten laconiek: “This defnition was much discussed but there was no general disposition to accept it.”

Het zou nog bijna zes jaar duren voor de krijgsgevangen Wittgenstein aan zijn vroegere mentor Bertrand Russell kon laten weten:

I’ve written a book called “Logisch-Philosophische Abhandlung” containing all my work of the last six years. I believe I’ve solved our problems finally.

Ludwig Wittgenstein aan Bertrand Russell, Cassino, 13.03.1919

Met ‘onze’ problemen bedoelt Wittgenstein zoals hij het in het voorwoord van de Tractatus stelt “die philosophischen Probleme“; Russell gaat er dan nog van uit dat hij en Wittgenstein daarmee in essentie logische problemen bedoelen. In 1914 al had Russell voor een lezingenreeks aan Harvard zijn voordeel gedaan met “vitally important discoveries, not yet published, by my friend Mr Ludwig Wittgenstein […] in pure logic” waarin hij ieder filosofisch probleem herleidt, “when it is subjected to the necessary analysis and purification“, tot een logisch probleem.

In het voorwoord van de Tractatus dankt Wittgenstein op zijn beurt zijn vriend Russell om hem te hebben geprikkeld tot de gedachtengang die hij daarin ontvouwt. (Merk op dat Wittgenstein uitdrukkelijk als één van de waardevolle aspecten van zijn boek stelt “dat daarin gedachten uitgedrukt zijn” – sinnvolle Sätze dus volgens TLP 4, niet de unsinnige Sätze uit TLP 6.54 – waarvan de waarheid onaantastbaar en definitief is.)

Naast Russell vermeldt Wittgenstein ook Freges großartigen Werken als inspiratie. Maar ook hier zit er ruis op de lijn. Frege wou immers met zijn Begriffsschrift de filosoof helpen “die Herrschaft des Wortes über den menschlichen Geist zu brechen“:

Wenn es eine Aufgabe der Philosophie ist, die Herrschaft des Wortes über den menschlichen Geist zu brechen, indem sie die Täuschungen aufdeckt, die durch den Sprachgebrauch über die Beziehungen der Begriffe oft fast unvermeidlich entstehen, indem sie die Gedanken von demjenigen befreit, womit ihn allein die Beschaffenheit des sprachlichen Aufdrucksmittels behaftet, so wird meine Begriffsschrift, für diese Zwecke weiter ausgebildet, den Philosophen ein brauchbares Werkzeug werden können.

Gottlob Frege, Vorwort van het Begriffsschrift, 1879.

Wittgenstein ziet het net iets anders. Hij geloofde dat de formulering van de filosofische vraagstukken op een verkeerd begrip van de logica van onze taal berustte.

Das Buch will also dem Denken eine Grenze ziehen, oder vielmehr – nicht dem Denken, sondern dem Ausdruck der Gedanken: Denn um dem Denken eine Grenze zu ziehen, müßten wir beide Seiten dieser Grenze denken können (wir müßten also denken können, was sich nicht denken läßt).

Die Grenze wird also nur in der Sprache gezogen werden können und was jenseits der Grenze liegt, wird einfach Unsinn sein.

(Wittgenstein zou overigens al snel de hoop opgeven dat Russell of Frege zijn werk zouden begrijpen. En als zij het niet begrepen, wie dan wel? De eerste zin uit het voorwoord hierboven laat uitschijnen : wie diezelfde gedachten al eens eerder zelf bedacht. Ironisch genoeg schrijft hij verderop in het voorwoord dat het hem onverschillig is welke andere voor hem gedacht had wat hij zelf bedacht had.)

Er ontbreekt echter één zin in Wittgensteins voorwoord…

Ich bin also der Meinung, die Probleme im Wesentlichen endgültig gelöst zu haben. Und wenn ich mich hierin nicht irre, so besteht nun der Wert dieser Arbeit zweitens darin, daß sie zeigt, wie wenig damit getan ist, daß diese Probleme gelöst sind.

Ich wollte einmal in das Vorwort einen Satz geben, der nun tatsächlich nicht darin steht, den ich Ihnen aber jetzt schreibe, weil er Ihnen vielleicht ein Schlüssel sein wird: Ich wollte nämlich schreiben, mein Werk bestehe aus zwei Teilen: aus dem, der hier vorliegt, und aus alledem, was ich nicht geschrieben habe. Und gerade dieser zweite Teil ist der Wichtige. Es wird nämlich das Ethische durch mein Buch gleichsam von Innen her begrenzt; und ich bin überzeugt, dass es, streng, nur so zu begrenzen ist. Kurz, ich glaube: Alles das, was viele heute schwefeln, habe ich in meinem Buch festgelegt, indem ich darüber schweige.

Ludwig Wittgenstein aan Ludwig von Ficker, oktober/november 1919

Russell moet dan ook vreemd opgekeken hebben toen hij het manuscript van de Logisch-Philosophische Abhandlung uiteindelijk onder ogen kreeg en, ondanks het ongeschreven tweede deel, Wittgensteins werk zag uitdeinen voorbij de grondslagen van de logica tot ethiek en mystiek – tot het wezen van de wereld.

Maar zonder Russells steun zou de Tractatus nooit gepubliceerd geraken. Hoe moest hij zijn euh… ‘mystified‘ reactie in zijn inleiding onder woorden brengen?

Categories
TLP 100

Die Lösung des Rätsels des Lebens

6.521 Die Lösung des Problems des Lebens merkt man am Verschwinden dieses Problems.

Hoe goed te leven? De vraag hield Ludwig Wittgenstein zijn hele leven lang bezig. En niet alleen Ludwig. Zijn vader Karl had zich opgewerkt tot ijzer- en staalmagnaat en één van de rijkste mensen van Europa. Met zijn vermogen ondersteunde hij musici en de Wiener Secession; Gustav Klimt portretteerde in 1905 zijn dochter Margarethe. Maar drie van zijn zonen pleegden zelfmoord en er mag worden aangenomen dat de autoritaire aard en de hoge verwachtingen van de vader daar een rol in speelden. Ook Ludwig overwoog meermaals om uit het leven te stappen omdat de verwachtingen die hij zichzelf stelde, buitengewoon hoog lagen.

Voor Wittgenstein is het goede leven een uiterst fatsoenlijk leven, meedogenloos eerlijk met zichzelf. Ethiek heeft niets met straf en beloning als (uitwendig) gevolg van een bepaalde handeling te zijn; straf en beloning moeten in de handeling zelf besloten liggen (TLP 6.422). Het hier en nu is waar het oordeel geveld wordt, waar het goede leven zich afspeelt.

We zagen al dat de wereld van de gelukkige mens een andere wereld is dan die van de ongelukkige (TLP 6.43). In zijn oorlogsdagboek stemde Wittgenstein in met Dostojevski dat wie gelukkig is, het doel van het bestaan vervult (06.07.1916). Wittgenstein voegt eraan toe:

Oder man könnte auch so sagen der erfüllt den Zweck des Daseins der keinen Zweck außer dem Leben mehr braucht. Das heißt nämlich der befriedigt ist.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 06.07.1916

De volgende zin in zijn oorlogsdagboeknotitie is de eerste zin van TLP 6.521 die we bovenaan dit stukje zetten. Het leven zelf is de zin van het leven, zeg maar.

Wittgenstein preciseert:

Kann man aber wirklich so leben daß das Leben aufhört problematisch zu sein? Daß man das Ewige || im Ewigen lebt und nicht in der Zeit?

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 06.07.1916

De dood maakt geen deel uit van het leven, de dood is wanneer de wereld ophoudt (TLP 6.431). Wie gelooft in een eeuwig leven, zal ook in dat leven met dezelfde vraagstukken van het leven hier en nu geconfronteerd worden (TLP 6.4312). En leeft wie in het hier en nu écht leeft, niet ook eeuwig – lees: buiten de tijd om? (TLP 6.4311).

Nur wer nicht in der Zeit sondern in der Gegenwart lebt ist glücklich.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 08.07.1916

Wer glücklich in der Gegenwart lebt, lebt ohne Furcht und Hoffnung.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 20.07.1916

Na de eerste zin van TLP 6.521 die we boven dit stukje zetten, voegt Wittgenstein nog een laatste parenthese toe:

(Ist nicht dies der Grund, warum Menschen, denen der Sinn des Lebens nach langen Zweifeln klar wurde, warum diese dann nicht sagen konnten, worin dieser Sinn bestand?)

Als het antwoord niet uitgesproken kan worden, dan ook de vraag niet. En omgekeerd: wanneer een vraag zich überhaupt laat stellen, dan kan ze ook beantwoord worden (TLP 6.5):

Das Rätsel gibt es nicht.

Scepticisme is dan ook onzinnig wanneer ze wil betwijfelen waar niets gevraagd kan worden (TLP 6.51):

Denn Zweifel kann nur bestehen, wo eine Frage besteht; eine Frage nur, wo eine Antwort besteht, und diese nur, wo etwas gesagt werden kann.

6.52 Wir fühlen, daß, selbst wenn alle möglichen wissenschaftlichen Fragen beantwortet sind, unsere Lebensprobleme noch gar nicht berührt sind. Freilich bleibt dann eben keine Frage mehr; und eben dies ist die Antwort.

Immer wieder komme ich darauf zurück, daß einfach das glückliche Leben gut das unglückliche schlecht ist. Und wenn ich mich jetzt frage: aber warum soll ich gerade glücklich leben so erscheint mir das von selbst als eine tautologische Fragestellung; es scheint daß sich das glückliche Leben von selbst rechtfertigt, daß es das einzig richtige Leben ist. 

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 30.07.1916
Categories
TLP 100

Ethics voor de Heretics

6.44 Nicht wie die Welt ist, ist das Mystische, sondern daß sie ist.

Op 17 november 1929 gaf Wittgenstein een zeldzame lezing voor een discussieclub, de Heretics, op vraag van de redacteur van de Tractatus, Charles Ogden. Hij was “keen” om over iets te spreken dat hem duidelijk nauw aan het hart lag, eerder dan “misuse the opportunity to give you a lecture about, say, logic.”

Wittgenstein doet zijn uiterste best om zijn toehoorders uit te leggen wat hij bedoelt met wat we hierboven in de ondertitel zetten. Hij wijst op de paradox dat ervaringen – uit de ‘natuurlijke’ wereld – toch ethische, mystieke gevoelens bij ons los kunnen maken die eerder in de ‘bovennatuurlijke’ wereld thuis lijken te horen.

Die gewaarwordingen tarten iedere beschrijving. Wat absoluut goed is, is niet zomaar het meest goed. Ieder oordeel over relatieve waarde is “a mere statement of facts” and verliest daarmee iedere schijn van een waardeoordeel. Een feitelijke uitspraak kan anderzijds nooit een oordeel over absolute waarde zijn of impliceren. Een dergelijk oordeel zou ons noodzakelijkerwijze dwingen om het te volgen, een bijzonder onnatuurlijk verschijnsel.

De persoonlijke ervaring die Wittgenstein gebruikt in de lezing is “wonder at the existence of the worldthe experience of seeing the world as a miracle.” Het is onzin om dat gevoel in woorden uit te drukken: we kunnen ons immers enkel verwonderen over iets dat ook anders had kunnen zijn.

Now I am tempted to say that the right expression in language for the miracle of the existence of the world, though it is not any proposition in language, is the existence of language itself.

Ludwig Wittgenstein, Ms 139b, 17.11.1929

Een soortgelijk misbruik van de taal kenmerkt alle ethische of religieuze uitspraken, aldus Wittgenstein: “as soon as we try to drop the simile and simply to state the facts which stand behind it, we find that there are no such facts.” 

I would reject every significant description that anybody could possibly suggest, ab initio, on the ground of its significance. That is to say: I see now that these nonsensical expressions were not nonsensical because I had not yet found the correct expressions, but that their nonsensicality was their very essence. For all I wanted to do with them was just to go beyond the world and that is to say beyond significant language. My whole tendency and I believe the tendency of all men who ever tried to write or talk ethics or religion was to run against the boundaries of language. This running against the walls of our cage is perfectly, absolutely, hopeless. – Ethics, so far as it springs from the desire to say something about the ultimate meaning of life, the absolute good, the absolute valuable can be no science. What it says does not add to our knowledge in any sense. But it is a document of a tendency in the human mind which I personally cannot help respecting deeply and I would not for my life ridicule it.

Ludwig Wittgenstein, Ms 139b, 17.11.1929

In de wereld is alles zoals het is, en gebeurt alles zoals het gebeurt – toevallig (TLP 6.41). Alle Sätze, die de wereld beschrijven, zijn dan ook gelijkwaardig (TLP 6.4). Er zijn geen uitgekozen ‘hogere’ uitspraken, of nog: geen enkele zin kan iets ‘hogers’ uitdrukken (TLP 6.42).

Dat ‘hogere’ is dan ook volkomen onverschillig over hoe de wereld is (TLP 6.432). De feiten maken deel uit van de opgave, niet van de oplossing (TLP 6.4321):

Gott offenbart sich nicht in der Welt.

6.44 Nicht wie die Welt ist, ist das Mystische, sondern daß sie ist.

Het gevoel – onuitspreekbaar, enkel toonbaar (TLP 6.522) – van de wereld als begrensd geheel is het mystieke (TLP 6.45). Wittgenstein spreekt over de “Anschauung der Welt sub specie aeterni[tatis?]”. We gaan ervan uit dat hij daarmee naar Schopenhauer verwijst die op zijn beurt naar Spinoza verwijst:

Wenn man, durch die Kraft des Geistes gehoben, die gewöhnliche Betrachtungsart der Dinge fahren läßt, aufhört, nur ihren Relationen zu einander, deren letztes Ziel immer die Relation zum eigenen Willen ist, am Leitfaden der Gestaltungen des Satzes vom Grunde, nachzugehen, also nicht mehr das Wo, das Wann, das Warum und das Wozu an den Dingen betrachtet; sondern einzig und allein das Was; auch nicht das abstrakte Denken, die Begriffe der Vernunft, das Bewußtsein einnehmen läßt; sondern, statt alles diesen, die ganze Macht seines Geistes der Anschauung hingiebt, sich ganz in diese versenkt und das ganze Bewußtseyn ausfüllen läßt durch die ruhige Kontemplation des gerade gegenwärtigen natürlichen Gegenstandes, sei es eine Landschaft, ein Baum, ein Fels, ein Gebäude oder was auch immer; indem man, nach einer sinnvollen Deutschen Redensart, sich gänzlich in diesen Gegenstand verliert, d. h. eben sein Individuum, seinen Willen, vergißt und nur noch als reines Subjekt, als klarer Spiegel des Objekts bestehend bleibt; so daß es ist, als ob der Gegenstand allein da wäre, ohne Jemanden, der ihn wahrnimmt, und man also nicht mehr den Anschauenden von der Anschauung trennen kann, sondern beide Eines geworden sind, indem das ganze Bewußtseyn von einem einzigen anschaulichen Bilde gänzlich gefüllt und eingenommen ist; wenn also solchermaaßen das Objekt aus aller Relation zu etwas außer ihm, das Subjekt aus aller Relation zum Willen getreten ist: dann ist, was also erkannt wird, nicht mehr das einzelne Ding als solches; sondern es ist die Idee, die ewige Form, die unmittelbare Objektität des Willens auf dieser Stufe: und eben dadurch ist zugleich der in dieser Anschauung Begriffene nicht mehr Individuum: denn das Individuum hat sich eben in solche Anschauung verloren: sondern er ist reines, willenloses, schmerzloses, zeitloses Subjekt der Erkenntniß. Dieses für sich jetzt so Auffallende, (von dem ich sehr wohl weiß, daß es den von Thomas Paine herrührenden Ausspruch, du sublime au ridicule il n’y a qu’un pas, bestätigt) wird durch das Folgende nach und nach deutlicher und weniger befremdend werden. Es war es auch, was dem Spinoza vorschwebte, als er niederschrieb: mens aeterna est, quatenus res sub aeternitatis specie concipit (Eth. V, pr. 31, schol.).

Arthur Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstellung, §34

Om die reden zijn er ook geen ‘ethische’ uitspraken.

I can only describe my feeling by the metaphor, that, if a man could write a book on ethics which really was a book on ethics, this book would, with an explosion, destroy all the other books in the world.

Ludwig Wittgenstein, Ms 139b, 17.11.1929

De ethiek laat zich niet uitspreken, ze is transcendentaal (TLP 6.421). Wittgenstein voegt er in datzelfde nummer haast terzijde aan toe:

(Ethik und Ästhetik sind Eins.)

Zijn dagboeknotitie van 07.10.1916 maakt één en ander duidelijker:

Das Kunstwerk ist der Gegenstand sub specie aeternitatis gesehen; und das gute Leben ist die Welt sub specie aeternitatis gesehen. Dies ist der Zusammenhang zwischen Kunst und Ethik.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 07.10.1916

Als alles (in de wereld) toevallig is, is er ook niets van – absolute – waarde in de wereld. De Sinn van de wereld moet dus buiten haar liggen (TLP 6.41). Hoe verzoenen we dat met de vraag hoe ‘goed’ te leven in dit ondermaanse bestaan?

Categories
TLP 100

zum Wesen der Welt

Ja, meine Arbeit hat sich ausgedehnt von den Grundlagen der Logik zum Wesen der Welt.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 02.08.1916

In het najaar van 1915 schrijft Wittgenstein de allereerste versie van de Tractatus neer. Het Gorlice-Tarnów offensief had eerder dat jaar het Russische front doen instorten en Wittgenstein maakte blijkbaar van de relatieve kalmte aan het Oostfront gebruik om zijn gedachten te ordenen. Van die oerversie, nog voor de zogenoemde Proto-Tractatus, is niets overgeleverd. Wat zeker is, is dat het haast uitsluitend om een verhandeling over de logica moet gegaan zijn.

De ‘filosofische’ kant van de Tractatus, met onder meer Wittgensteins uitspraken over ethiek en mystiek, is maar tot stand gekomen nadat Wittgenstein in maart 1916 in de vuurlinie werd gestationeerd, dicht bij de Roemeense grens.

Hij gaf de voorkeur aan eenzame wachten met gevaar voor eigen leven boven in het gezelschap van zijn medesoldaten te moeten verblijven, “böse, herzlose Menschen” die hem haten omdat hij vrijwilliger is (27.04.1916). “Die Leute mit denen ich beisammen bin sind nicht so sehr gemein als ungeheuer beschränkt!” (08.05.1916).

In juni 1916 ontketent Rusland het zogenoemde Brusilov-offensief dat de Centrale Machten onherstelbaar verzwakt – maar tegelijk ook tsaristisch Rusland in die mate uitput dat het de revolutie van 1917 mogelijk maakt. Wittgensteins notities over logica houden in die maand even op. Tot op 4 juli 1916 een heel andere gedachtengang in zijn oorlogsdagboek de logica komt verdrijven:

Was weiß ich über Gott und den Zweck des Lebens? 
Ich weiß daß diese Welt ist. 
Daß ich in ihr stehe wie mein Auge in seinem Gesichtsfeld. 
Daß etwas an ihr problematisch ist was wir ihren Sinn nennen. 
Daß dieser Sinn nicht in ihr liegt sondern außer ihr. 
Daß das Leben die Welt ist. 
Daß mein Wille die Welt durchdringt. 
Daß mein Wille gut oder böse ist. 
Daß also Gut und Böse mit dem Sinn der Welt irgendwie zusammenhängt. 
Den Sinn des Lebens, d.i. den Sinn der Welt, können wir Gott nennen. 
Und das Gleichnis von Gott als einem Vater daran knüpfen. 
Das Gebet ist der Gedanke an den Sinn des Lebens. 
Ich kann die Geschehnisse der Welt nicht nach meinem Willen lenken sondern bin vollkommen machtlos. 
Nur so kann ich mich unabhängig von der Welt machen – und sie also doch in gewissem Sinne beherrschen, – indem ich auf einen Einfluß auf die Geschehnisse verzichte.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 04.07.1916

Wat daarvan de eindredactie van de Tractatus overleeft, is niet zonder meer te begrijpen:

6.373 Die Welt ist unabhängig von meinem Willen.

6.43 Wenn das gute oder böse Wollen die Welt ändert, so kann es nur die Grenzen der Welt ändern, nicht die Tatsachen; nicht das, was durch die Sprache ausgedrückt werden kann.

Kurz, die Welt muß dann dadurch überhaupt eine andere werden. Sie muß sozusagen als Ganzes abnehmen oder zunehmen.

Die Welt des Glücklichen ist eine andere als die des Unglücklichen.

Waar de logische verhandeling tot dan toe over het stellingwerk van de wereld sprak en over wat er in die wereld in taal kan worden uitgedrukt, neemt Wittgenstein in de laatste Sätze van de Tractatus afstand van die wereld, om een perspectief in te nemen op die wereld in zijn geheel.

Op de grens van de wereld situeerde hij al het metafysische Ich van het solipsisme zoals we hiervoor zagen. Hier verdrijft hij ook Schopenhauers Wil uit de wereld.

Als die Wil al een effect op de wereld heeft, dan niet op de feiten maar op de Sinn van die wereld: uit de tweede paragraaf van TLP 6.43 schrapt Wittgenstein de laatste zin zoals we die nog wel in zijn dagboeknotitie van 5 juli 1916 kunnen lezen:

[… als Ganzes zunehmen oder abnehmen.] Wie durch Dazukommen oder Wegfallen eines Sinnes.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 05.07.1916

Een dag later voegt hij daaraan toe:

Und insofern hat wohl auch Dostojewski recht wenn er sagt daß der welcher glücklich ist den Zweck des Daseins erfüllt.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 06.07.1916

En twee dagen later komt hij tot een voorlopige conclusie:

An einen Gott glauben heißt sehen daß es mit den Tatsachen der Welt noch nicht zu Ende || abgetan ist.

An Gott glauben heißt sehen daß das Leben einen Sinn hat.

Die Welt ist mir gegeben, d.h. mein Wille tritt an die Welt ganz von außen als an etwas Fertiges heran.

Daher haben wir das Gefühl daß wir von einem fremden Willen abhängig sind.

Wie dem auch sei, jedenfalls sind wir in gewissem || einem gewissen Sinne abhängig, und das wovon wir abhängig sind können wir Gott nennen.

Gott wäre in diesem Sinne einfach das Schicksal oder, was dasselbe ist: die – von unserem Willen unabhängige – Welt.

[…]

Um glücklich zu sein || leben muß ich in Übereinstimmung sein mit der Welt. Und dies heißt ja „glücklich sein”.

Ich bin dann sozusagen in Übereinstimmung mit jenem fremden Willen von dem ich abhängig erscheine. Das heißt: „ich tue den Willen Gottes”.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 08.07.1916

Maar Wittgenstein slaagt er niet onmiddellijk in om die ‘filosofische’ gedachten met zijn ‘logische’ te verbinden:

Kolossale Strapazen im letzten Monat. Habe viel über alles mögliche nachgedacht kann aber merkwürdigerweise nicht die Verbindung mit meinen mathematischen Gedankengängen herstellen.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 06.07.1916

Het duurt nog een maand voor hij de gemene deler vindt – dat ethiek en mystiek óók niet gezegd maar getoond worden.

Categories
TLP 100

Solipsisme

5.6 Die Grenzen meiner Sprache bedeuten die Grenzen meiner Welt.

In TLP 5.61 had Wittgenstein al gesteld:

Was wir nicht denken können, das können wir nicht denken; wir können also auch nicht sagen, was wir nicht denken können.

De grenzen van de wereld en die van de logica vallen daarmee samen, alsook die van de taal, mijn taal – en die van de wereld, mijn wereld:

5.62 Diese Bemerkung gibt den Schlüssel zur Entscheidung der Frage, inwieweit der Solipsismus eine Wahrheit ist.

Was der Solipsismus nämlich meint, ist ganz richtig, nur läßt es sich nicht sagen, sondern es zeigt sich.

Daß die Welt meine Welt ist, das zeigt sich darin, dass die Grenzen der Sprache (der Sprache, die allein ich verstehe) die Grenzen meiner Welt bedeuten.

Ik ben mijn wereld (TLP 5.63), vanuit een filosofisch – lees: taalkritisch – perspectief. Maar het psychologische ik, als “denkende, vorstellende, Subjekt” (TLP 5.631) maakt geen deel uit van die wereld. Het Subjekt, het metafysische Ich, is een grens van de wereld.

Geen enkel deel van onze ervaring is immers a priori. Alles wat we zien, had ook anders kunnen zijn. Alles wat we überhaupt kunnen beschrijven, had ook anders kunnen zijn (TLP 5.634).

Ondanks het feit dat Wittgensteins taalkritische kijk op de werkelijkheid een “denkende, vorstellende, Subjekt” ‘toont’, is er geen plaats in de empirische wereld van de Tractatus voor dat Subjekt – precies omdat de wereld mijn wereld is. De solipsistische kijk op de wereld vernauwt zich tot enkel die wereld in het gezichtsveld overblijft. Voor Wittgenstein valt solipsisme, “streng durchgeführt” (TLP 5.64) samen met puur realisme.

5.64 […] Das Ich des Solipsismus schrumpft zum ausdehnungslosen Punkt zusammen, und es bleibt die ihm koordinierte Realität.

Volgens zijn oorlogsdagboek dateert die uitspraak van 2 september 1916. Een maand daarvoor al, vraagt Wittgenstein zich af of het “vorstellende Subjekt” niet “bloßer Aberglaube” is (04.08.1916), en een dag later “wohl leerer Wahn“. Een maand later lezen we:

Der Weg den ich gegangen bin ist der:

Der Idealismus scheidet aus der Welt als unik die Menschen aus, der Solipsismus scheidet mich allein aus, und endlich sehe ich daß auch ich zur übrigen Welt gehöre auf der einen Seite bleibt also nichts übrig auf der anderen als unik die Welt. So führt der Idealismus streng durchdacht zum Realismus.

Ludwig Wittgenstein, 15.10.1916

Wittgenstein zou in de Philosophische Untersuchungen nog verder gaan: in hoeverre is de taal “die allein ich verstehe” wel nog taal?

„Wenn man aber sagt: ‘wie soll ich wissen, was er meint, ich sehe ja nur seine Zeichen’, so sage ich: ‘wie soll er wissen, was er meint, er hat ja auch nur seine Zeichen.’“

Ludwig Wittgenstein, Philosophische Untersuchungen, 504

Vraag is dus of jouw wereld ook mijn wereld is? De Tractatus stelt in TLP 6.43 :

Die Welt des Glücklichen ist eine andere als die des Unglücklichen.

Dat brengt ons bij Schopenhauers invloed op de Tractatus.