Categories
TLP 100

Ethics voor de Heretics

6.44 Nicht wie die Welt ist, ist das Mystische, sondern daß sie ist.

Op 17 november 1929 gaf Wittgenstein een zeldzame lezing voor een discussieclub, de Heretics, op vraag van de redacteur van de Tractatus, Charles Ogden. Hij was “keen” om over iets te spreken dat hem duidelijk nauw aan het hart lag, eerder dan “misuse the opportunity to give you a lecture about, say, logic.”

Wittgenstein doet zijn uiterste best om zijn toehoorders uit te leggen wat hij bedoelt met wat we hierboven in de ondertitel zetten. Hij wijst op de paradox dat ervaringen – uit de ‘natuurlijke’ wereld – toch ethische, mystieke gevoelens bij ons los kunnen maken die eerder in de ‘bovennatuurlijke’ wereld thuis lijken te horen.

Die gewaarwordingen tarten iedere beschrijving. Wat absoluut goed is, is niet zomaar het meest goed. Ieder oordeel over relatieve waarde is “a mere statement of facts” and verliest daarmee iedere schijn van een waardeoordeel. Een feitelijke uitspraak kan anderzijds nooit een oordeel over absolute waarde zijn of impliceren. Een dergelijk oordeel zou ons noodzakelijkerwijze dwingen om het te volgen, een bijzonder onnatuurlijk verschijnsel.

De persoonlijke ervaring die Wittgenstein gebruikt in de lezing is “wonder at the existence of the worldthe experience of seeing the world as a miracle.” Het is onzin om dat gevoel in woorden uit te drukken: we kunnen ons immers enkel verwonderen over iets dat ook anders had kunnen zijn.

Now I am tempted to say that the right expression in language for the miracle of the existence of the world, though it is not any proposition in language, is the existence of language itself.

Ludwig Wittgenstein, Ms 139b, 17.11.1929

Een soortgelijk misbruik van de taal kenmerkt alle ethische of religieuze uitspraken, aldus Wittgenstein: “as soon as we try to drop the simile and simply to state the facts which stand behind it, we find that there are no such facts.” 

I would reject every significant description that anybody could possibly suggest, ab initio, on the ground of its significance. That is to say: I see now that these nonsensical expressions were not nonsensical because I had not yet found the correct expressions, but that their nonsensicality was their very essence. For all I wanted to do with them was just to go beyond the world and that is to say beyond significant language. My whole tendency and I believe the tendency of all men who ever tried to write or talk ethics or religion was to run against the boundaries of language. This running against the walls of our cage is perfectly, absolutely, hopeless. – Ethics, so far as it springs from the desire to say something about the ultimate meaning of life, the absolute good, the absolute valuable can be no science. What it says does not add to our knowledge in any sense. But it is a document of a tendency in the human mind which I personally cannot help respecting deeply and I would not for my life ridicule it.

Ludwig Wittgenstein, Ms 139b, 17.11.1929

In de wereld is alles zoals het is, en gebeurt alles zoals het gebeurt – toevallig (TLP 6.41). Alle Sätze, die de wereld beschrijven, zijn dan ook gelijkwaardig (TLP 6.4). Er zijn geen uitgekozen ‘hogere’ uitspraken, of nog: geen enkele zin kan iets ‘hogers’ uitdrukken (TLP 6.42).

Dat ‘hogere’ is dan ook volkomen onverschillig over hoe de wereld is (TLP 6.432). De feiten maken deel uit van de opgave, niet van de oplossing (TLP 6.4321):

Gott offenbart sich nicht in der Welt.

6.44 Nicht wie die Welt ist, ist das Mystische, sondern daß sie ist.

Het gevoel – onuitspreekbaar, enkel toonbaar (TLP 6.522) – van de wereld als begrensd geheel is het mystieke (TLP 6.45). Wittgenstein spreekt over de “Anschauung der Welt sub specie aeterni[tatis?]”. We gaan ervan uit dat hij daarmee naar Schopenhauer verwijst die op zijn beurt naar Spinoza verwijst:

Wenn man, durch die Kraft des Geistes gehoben, die gewöhnliche Betrachtungsart der Dinge fahren läßt, aufhört, nur ihren Relationen zu einander, deren letztes Ziel immer die Relation zum eigenen Willen ist, am Leitfaden der Gestaltungen des Satzes vom Grunde, nachzugehen, also nicht mehr das Wo, das Wann, das Warum und das Wozu an den Dingen betrachtet; sondern einzig und allein das Was; auch nicht das abstrakte Denken, die Begriffe der Vernunft, das Bewußtsein einnehmen läßt; sondern, statt alles diesen, die ganze Macht seines Geistes der Anschauung hingiebt, sich ganz in diese versenkt und das ganze Bewußtseyn ausfüllen läßt durch die ruhige Kontemplation des gerade gegenwärtigen natürlichen Gegenstandes, sei es eine Landschaft, ein Baum, ein Fels, ein Gebäude oder was auch immer; indem man, nach einer sinnvollen Deutschen Redensart, sich gänzlich in diesen Gegenstand verliert, d. h. eben sein Individuum, seinen Willen, vergißt und nur noch als reines Subjekt, als klarer Spiegel des Objekts bestehend bleibt; so daß es ist, als ob der Gegenstand allein da wäre, ohne Jemanden, der ihn wahrnimmt, und man also nicht mehr den Anschauenden von der Anschauung trennen kann, sondern beide Eines geworden sind, indem das ganze Bewußtseyn von einem einzigen anschaulichen Bilde gänzlich gefüllt und eingenommen ist; wenn also solchermaaßen das Objekt aus aller Relation zu etwas außer ihm, das Subjekt aus aller Relation zum Willen getreten ist: dann ist, was also erkannt wird, nicht mehr das einzelne Ding als solches; sondern es ist die Idee, die ewige Form, die unmittelbare Objektität des Willens auf dieser Stufe: und eben dadurch ist zugleich der in dieser Anschauung Begriffene nicht mehr Individuum: denn das Individuum hat sich eben in solche Anschauung verloren: sondern er ist reines, willenloses, schmerzloses, zeitloses Subjekt der Erkenntniß. Dieses für sich jetzt so Auffallende, (von dem ich sehr wohl weiß, daß es den von Thomas Paine herrührenden Ausspruch, du sublime au ridicule il n’y a qu’un pas, bestätigt) wird durch das Folgende nach und nach deutlicher und weniger befremdend werden. Es war es auch, was dem Spinoza vorschwebte, als er niederschrieb: mens aeterna est, quatenus res sub aeternitatis specie concipit (Eth. V, pr. 31, schol.).

Arthur Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstellung, §34

Om die reden zijn er ook geen ‘ethische’ uitspraken.

I can only describe my feeling by the metaphor, that, if a man could write a book on ethics which really was a book on ethics, this book would, with an explosion, destroy all the other books in the world.

Ludwig Wittgenstein, Ms 139b, 17.11.1929

De ethiek laat zich niet uitspreken, ze is transcendentaal (TLP 6.421). Wittgenstein voegt er in datzelfde nummer haast terzijde aan toe:

(Ethik und Ästhetik sind Eins.)

Zijn dagboeknotitie van 07.10.1916 maakt één en ander duidelijker:

Das Kunstwerk ist der Gegenstand sub specie aeternitatis gesehen; und das gute Leben ist die Welt sub specie aeternitatis gesehen. Dies ist der Zusammenhang zwischen Kunst und Ethik.

Ludwig Wittgenstein, Ms 103, 07.10.1916

Als alles (in de wereld) toevallig is, is er ook niets van – absolute – waarde in de wereld. De Sinn van de wereld moet dus buiten haar liggen (TLP 6.41). Hoe verzoenen we dat met de vraag hoe ‘goed’ te leven in dit ondermaanse bestaan?

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *